Gisteren bezocht ik een middelbare school. Het waren twee groepen met 4 en 5 VWO leerlingen, geloof ik. Een rijke, witte school. De leerlingen waren verzameld in de gymzaal en zaten op stoeltjes en banken, begeleid en in toom gehouden door hun lerares Nederlands. Ik vertelde wat ik altijd vertel: over mijn eigen tijd op de middelbare school, en verder vanaf daar, tot nu, vanzelfsprekend toegespitst op dit schrijfgedoe.
Hoe ik altijd achterin de klas zat, ongeïnteresseerd, vaak stoned, en de logo’s van punkbands op mijn agenda en schriften kladde of met een passer in mijn huid kerfde. Hoe ik nooit boeken las. Hoe het nooit in mijn eigen lerares Nederlands zou zijn opgekomen dat ik later schrijver zou worden. (Ik sprak haar een paar jaar geleden omdat ik haar toevallig was tegengekomen in de trein, toen ze me verbitterd vertelde dat kinderen van nu niets meer lezen en totaal verloren zijn. Waarop ik antwoordde: ‘Maar mevrouw B., ik was toch ook zo?’)
Later, thuis, met dat schoolbezoek en mijn eigen schooltijd nog in mijn gedachten, herinnerde ik me ineens dat ik ook een tijdje herhaaldelijk op schriften of tafelbladen de naam Michael schreef. Michael was een oudere jongen die een vriendje en ik hadden leren kennen op een camping in Frankrijk, waar we naartoe waren gegaan met de ouders van dat vriendje. We waren veertien. Michael was er ook met een vriend. Zij waren ouder en zonder ouders op vakantie. Surfers en punkers waren het. We mochten van hun wiet roken en ze namen ons een keer ’s nachts stiekem mee naar een feest. Ik vond Michael zo stoer, zo cool, zo aardig en zo perfect. Toen we weer thuis waren schreef ik dus steeds zijn naam. Het was een mengeling van bewondering en affectie die grensde aan verliefdheid. Zijn naam schrijven had iets magisch, het voelde krachtig, alsof het een toverspreuk was of voodoo: de letters schrijven, de naam zien ontstaan, ernaar staren. Dicht bij hem willen zijn.
Het was maf om me dit ineens te herinneren. Het kwam uit de donkere diepzee van mijn geheugen. Maar ik begreep het en ik voelde het weer. En ergens heb ik de drang misschien nog steeds om, zoals toen met die punkbands, bijvoorbeeld ‘John Cheever’ op een schrift te schrijven, of ‘P.F. Thomése’. Maar je wordt ouder en cynischer en voor je het weet lach je besmuikt om de goesting die opborrelt uit dat plekje in je hart waarin je nog altijd een zuiver kind bent.
Of ik spijt had van dingen die ik in mijn jeugd had gedaan, vroeg een leerling, nadat we het ook over drugs en dergelijke hadden gehad. Ik wist me geen raad met die vraag. Ik kan het me simpelweg niet voorstellen. Hoe anders.