ach ja, #metoo

Ik was bij de fysiotherapeut. In dezelfde ruimte was nog een andere fysiotherapeut bezig, een man, aan het werk met een patiënt, een vrouw. Ik zag ze slechts zijdelings en ving een flard op van hun gesprek. Hij stond naast haar toen zij een loopband opstapte. Blijkbaar raakten ze elkaar daarbij per ongeluk aan, want ik hoorde een ongemakkelijk ‘sorry’, en een lach, en toen hoorde ik haar zeggen: ‘Want voor je het weet is het weer me too en zo hè.’ Waarop hij beleefd lachte.

Me too is net zoiets geworden als het broeikaseffect. Het is een probleem, je hoort er steeds over in het nieuws, maar goed, tja, je moet ook gewoon leven. Je koopt een fijne auto, een grote Volvo of zo, en lachend zeg je: ‘Niet de zuinigste auto, maar ja.’ Je weet dat het ernstig is, mogelijk catastrofaal, en toch reduceer je het tot een lach, tot een schouderophaal.

Maar de zogenaamd achteloze opmerking van deze vrouw was om nóg een reden tragisch. De twee raakten elkaar aan, per ongeluk, onschuldig, en toch voelde zij direct de drang om het benoemen en – hier gaat het me in dezen om – zich te distantieren van de me too beweging. Hij mocht niet denken dat zij zo was. Zij, in tegenstelling tot de vrouwen die in de media en op social media zoveel ophef maakten, was geen aansteller. Zo mocht hij haar absoluut niet zien. Stel je voor dat hij zou denken: Jezus, weer zo eentje. Nee, zij deed heus niet mee aan die onzin. Voor haar was het goed zoals het was, voor al dit gedoe. Zij stond aan zijn kant, al kon ze niet eens weten of híj wel aan die kant stond.

Een kleine opmerking, uit ongemak, uit een soort beleefdheid en het verlangen naar waardering en sympathie. Begrijpelijk, onschuldig. En toch school er de kiem van verraad in, en liet ze er haar mede-vrouwen mee in de steek.

Of misschien ook niet. Weet ik veel. Ik ving het op en het raakte me. Het fascineerde me in ieder geval. Ik dacht aan de abortuspil, die dankzij de Christenen in het nieuwe kabinet niet meer door de huisarts mag worden verstrekt. Aan de anticonceptiepil die uit het basispakket is gehaald. Al die mannen in pak die dat beslissen, die weten wat goed voor de vrouwtjes is. En dan deze vrouw, die schuchter lachend, en een beetje gegeneerd, de behoefte voelde om zich aan hun zijde te vlijen.

Wat een end te gaan nog. Wat een end.

De laatste recensie

‘Gefeliciteerd met een volle bingokaart!’ stuurde vriendin R. me. Omdat ik nu officieel alle recensies gehad heb. Of Jeroen Vullings moet er nog eentje schrijven in Elsevier.

Afgelopen donderdag werd Hemingway besproken in De Groene Amsterdammer door Christiaan Weijts. Net als het stuk in NRC, van Thomas de Veen, was het een recensie met zowel lof als kritiek. Beide waren doordachte recensies, eerlijke recensies, rechtvaardige recensies.

Dat de recensie in de Volkskrant anders zou zijn wist ik al zodra ik hoorde wie hem zou schrijven. De weken eraan voorafgaand had ik tot God gebeden: niet zij, alsjeblieft niet zij. Maar natuurlijk was zij het wel. Uit betrouwbare bron vernam ik dat ze het boek voor zichzelf claimde, snel, voor iemand anders er iets mee kon. Haar agenda, die ook uit de toon van haar artikel duidelijk blijkt, was op dat moment al duidelijk. Ik ken haar simpele geest, ken haar bekrompen motieven, haar modus operandi. Met alle schrijvers van alle boeken die ze besprak, toen ik nog op de VK geabonneerd was, had ik medelijden. Een goed boek heeft bij haar geen kans. Roman na roman zag ik door de nauwe, donkere, klinische tunnel van haar brein gaan, om er gestript, kaal, misvormd en ééndimensionaal uit tevoorschijn te komen. Zoek anders maar even naar haar recensie van het boek van Marieke Lucas Rijneveld, waarmee Rijneveld de Man Booker Prize won. Zelfs als ze positief over een boek schrijft is het nog gênant, want ook die boeken begrijpt ze in feite niet. Iedere schrijver weet dit. De bijval die ik kreeg na deze recensie—in de vorm van berichtjes—was daarom groot. Onderlinge haat en nijd ten spijt, niemand van ons gunt de ander een recensie van deze vrouw. Waarschijnlijk heeft ze daar zelf geen idee van. De hoofdredactie blijkbaar ook niet.

Maar goed, zoals ik zal zei: ik wist dat deze recensie zou komen, en wist al hoe hij eruit zou zien. In die zin kan ik er ook wel weer om lachen. De voorspelbaarheid ervan; wederom niet verrast worden door iemand die het niet in zich heeft om te verrassen. En ik, die daar dan tóch weer misselijk van is. De gedachte aan al die mensen die de recensie lezen. Ik kan er niks aan doen; ik heb er sowieso een paar dagen last van. Het zou me eerlijk gezegd niet verbazen als het haar, zij het misschien op een onbewust niveau, hierom te doen is.

‘Trek het je niet aan,’ zeggen mensen. Makkelijker gezegd dan gedaan. Wandelen dan maar weer. Films kijken met m’n jongens. Lezen in Antkind van Charlie Kaufman, die me, slechte recensie of geen slechte recensie, aldoor aan het lachen krijgt. En het is ook wel een prettig idee: alle recensies gehad, een einde aan de tergende anticipatie. De balans kunnen opmaken.

Ook heb ik weer een nieuw horloge. Ik heb geruild, voor de zoveelste keer. Dit lijkt een blijvertje. De kast is van brons, wat betekent dat het metaal gaat verkleuren. Patineren, heet dat. Dat vind ik leuk, zo’n proces dat nooit stopt, waardoor het horloge continu in verandering is. Overigens is dit model voor vrouwen bedoeld, geloof ik, maar dat vind ik niet erg; ik heb dunne polsen en dat heb ik leren accepteren.

Enfin. Onderaan dit stukje plaats ik de links naar beide nieuwe recensies. (Een Tikkie vind ik in dezen niet gepast; dit stukje schreef ik meer voor mezelf dan voor jullie.) Morgenmiddag ben ik in de (gesloten) boekwinkel Scheltema voor een live gestreamd interview. Geen idee hoe dat werkt. Als het later is terug te kijken dan laat ik dat nog wel weten.

En o ja, ik droomde vannacht over giftige vlinders. Prachtige, fladderende vlinders die op je hand landen, en die dan bijten. Daar was ik ook al zo ontstemd over.

intratuin en de bloemen des doods

Natuurlijk doen ze dat.’ En: ‘Zo gaat het toch met alles?’ Reacties op het stukje van gisteren, waarin ik me iets afvroeg wat ik weigerde te geloven, namelijk dat de tuinplanten die ze verkopen bij Intratuin zijn bespoten met insecticide.

Ik schreef dat ik soms dode bijen zie liggen die ik eerder nog had zien drinken van mijn nieuwe blauwe distel, en over de hommel die dood op de bloem van andere nieuwe plant zat. Ik schreef: ‘Dit wekte een verontrustende gedachte: bij Intratuin zullen ze hun planten toch niet inspuiten met gif? Dat kan haast niet, dan zou daar een soort evil villain aan het roer moeten staan.’

Duizelingwekkend hoe snel je van een nietsvermoedend persoon met aannames in een naïef mens kunt veranderen. Ze hoeven alleen maar een keer snoevend naar je wijzen.

‘Natuurlijk doen ze dat.’ ‘Zo gaat het toch met alles?’ Ik had het gewoon kunnen weten, dat was de strekking. Had het móéten weten. Blijkbaar was het voor veel mensen de gewoonste zaak van de wereld. Blijkbaar viel ik in dezelfde categorie mensen als zij die bij McDonald’s gaan eten en geen idee hebben dat het vlees op hun hamburger van mishandelde koeien komt, of dat de kleren die ze kopen bij de Primark is gemaakt door arme kinderen in Bangladesh.

Inderdaad, ik had geen idee. Ik had werkelijk nooit kunnen bevroeden dat het management van een winkel die tuinplanten verkoopt willens en wetens bijdraagt aan de wereldwijde bijensterfte. Ik had nooit kunnen bedenken dat de honderden mensen die dagelijks het tuincentrum verlaten dat doen met vergiftigde, dodelijke planten. Silly me.

Hier zit ik dan, met de planten die ik zo liefdevol en enthousiast in de aarde zette. De blauwe distel – diepblauw, alsof de avondschemering er permanent op is neergedaald – is ineens een moordenaar geworden; een listige beul die bijen en hommels naar zich toe lokt en om ze te vergiftigen.

Ik stuurde Intratuin een mail. Ik kreeg antwoord. Zinnen als: ‘Onlangs werd de vervolgambitie ondertekend met de eisen en ambities voor verdere verduurzaming van de sierteelt.’ En: ‘Van alle kwekers wordt verwacht dit duurzaamheidsplan te ondertekenen en hier aan te werken om dit te realiseren.’

Ze zijn er dus mee bezig. Er is een intentie. De ambitie is, geloof ik, om over acht jaar zo ver te zijn dat in twee van de drie winkels geen bespoten planten meer worden verkocht.

Geen haast, blijkbaar. Ook geen ministerie van milieu dat, met een noodverordening, de kiet komt sluiten. (Snoevend: ‘Natuurlijk niet.’) Ondertussen is er al het volk dat dagelijks die winkels in- en uitloopt. Naïeve mensen, net als ik. Mensen die mooie bloemen komen kopen, die al helemaal voor zich zien hoe ze straks zitten te genieten van hun gonzende tuin waarin bijen en hommels en vlinders van bloem naar bloem vliegen.

Ja, de bijen en hommels zullen komen, en ze zullen drinken, en ze zullen sterven, maar je had het kunnen weten, je had het moeten weten, het is hoe de wereld werkt, het is niet de schuld van Intratuin.

Deze stukjes automatisch per mail? Klik hier. Nog op zoek naar een vakantieboek? Koop dan Wij zeggen hier niet halfbroer.